Diabetes bij kinderen

Diabetes is, naast astma, de meest voorkomende chronische ziekte bij kinderen. Het is een stofwisselingsziekte waarbij de bloedsuikerspiegel niet op peil blijft. Bijna alle kinderen met diabetes hebben diabetes type 1. Bij diabetes kan het lichaam de bloedsuiker (glucose) niet meer in evenwicht houden. Dat komt doordat de alvleesklier geen insuline meer aanmaakt. Normaal gesproken zetten de cellen in je lichaam alles wat je eet (glucose) om in energie, brandstof. Alle organen in het lichaam hebben namelijk glucose nodig, ook de hersenen.

Bij diabetes blijven de celdeuren echter dicht, waardoor de glucose niet naar binnen kan. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig energie. Je eet wel, maar het komt niet op de goede plaats terecht. Je plast de glucose (energie) uit. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig energie.

Insuline wordt gemaakt in de ß-cellen van de eilandjes van Langerhans, die in de alvleesklier liggen. Je lichaam maakt die ß-cellen kapot. Hoe dat komt, is niet precies bekend. Als alle ß-cellen kapot zijn, wordt er geen insuline meer gemaakt. Deze vorm van diabetes heet diabetes mellitus type 1.

Door de diabetes maakt het lichaam zelf geen insuline meer aan. Terwijl je die insuline wel nodig hebt. Daarom moet de diabetes behandeld worden met insuline. Er bestaan helaas geen insuline-pilletjes of insuline-drankjes. Daarom moet de insuline worden ingespoten, net onder de huid. Dat kan in je bil, het bovenbeen of je buik. Insuline moet 1, 2, 3 of 4 keer per dag worden ingespoten. Of je kan insuline via een insulinepomp krijgen. Het is niet zo dat vaker op een dag spuiten, betekent dat je diabetes erger is.

Hypoglykemie (hypo) betekent lage bloedglucosewaarde. Normaal schommelt de hoeveelheid glucose in het bloed tussen de 4 en de 8 mmol/l. Onder de 4 mmol/l spreek je van een hypo. Een hypo ontstaat als je te veel insuline spuit of wanneer de insuline te snel wordt opgenomen in je lichaam, als je niet genoeg of te laat eet, òf wanneer je meer beweegt dan dat je eigenlijk van plan was.

Doordat de bloedglucosewaarde te laag is, is het nodig om suiker te nemen. Neem bijvoorbeeld een glas water met limonadesiroop ( geen suikervrije), een glas frisdrank (geen light) of dextro-pur (druivensuiker), 1 dextro per 10 kg lichaamsgewicht, met een glas water. Hierdoor zal de bloedglucosewaarde stijgen, waardoor je je beter voelt. Het is wel verstandig om daarna nog iets te eten met koolhydraten, zoals een boterham, fruit of een koek. Anders kan het zijn dat je weer een hypo krijgt. Het kan gebeuren dat je bloedglucosewaarde zo laag is, dat je flauwvalt. In zo’n geval moet iemand anders glucagon bij je inspuiten.

Hyperglykemie (hyper) betekent hoge bloedglucosewaarde. De hoeveelheid glucose in het bloed schommelt normaal tussen de 4 en de 10 mmol/l. Boven de 10 spreek je van een hyper. Een hyper ontstaat als je te weinig insuline spuit, als je teveel koolhydraten eet, òf wanneer je minder beweegt dan dat je van plan was, maar ook bij ziekte en stress, bijvoorbeeld als je zenuwachtig bent voor een proefwerk.

Als je bloedglucosewaarde te hoog is heb je extra insuline nodig. Snelwerkende insuline kan je bloedsuiker op zo’n moment het snelste laten dalen. Langwerkende insuline werkt op zo’n moment te traag. Als het goed is heb je van je arts of verpleegkundige uit het diabetesteam geleerd hoeveel insuline je extra moet spuiten. Als je bloedglucosewaarde 15mmol/l of hoger is moet je de urine controleren op ketonen. Neem contact op met de arts of diabetesverpleegkundige als er ketonen in de urine zitten of bij misselijkheid en weinig eetlust.

(Bron: Ouders van nu)